A-G Niessen concludeert dat de zaak van X en de mede-aandeelhouder geen gevoegde zaken zijn. Het hof had dan niet, ten aanzien van de beslissing over het nieuwe feit, mogen volstaan met een verwijzing naar de zaak van de mede-aandeelhouder.

Belanghebbende, X, houdt 6,6 % van de gewone aandelen (aandelen A) in Z bv. Het belang van X in het totaal geplaatste aandelenkapitaal van Z bv bedraagt 2,8 %. Begin 2000 maakt het Amerikaanse, aan de Nasdaq genoteerde, F Holding Corporation (F US) haar belangstelling voor Z bv bekend. Dit leidt er uiteindelijk toe dat X zijn belang in Z bv verkoopt aan F bv, een Nederlandse dochter van F US, en in ruil daarvoor aandelen en opties F US verkrijgt. In eerste instantie is in geschil of X een a.b. houdt in Z bv. De Hoge Raad oordeelt in 2011, in een zaak van een mede-aandeelhouder, dat sprake is van een a.b. in Z bv. Vervolgens is in geschil of er sprake is van een nieuw feit, en of de ruil van de aandelen Z bv tegen aandelen F US kan worden aangemerkt als aandelenfusie in de zin van art. 14b Wet IB 1964, op grond waarvan X het vervreemdingsvoordeel op grond van art. 20f Wet IB 1964 niet in aanmerking behoeft te nemen. Hof Amsterdam oordeelt dat er inderdaad sprake is van een nieuw feit. Het hof verwijst daarbij naar een uitspraak in de zaak van een mede-aandeelhouder. Verder is de aandelenfusiefaciliteit volgens het hof niet van toepassing.

Advocaat-generaal (A-G) Niessen concludeert dat de zaak van X en de mede-aandeelhouder geen gevoegde zaken zijn, en dat het hof dan, ten aanzien van het nieuwe feit, niet had mogen volstaan met een verwijzing naar de zaak van de mede-aandeelhouder. De A-G wijst er hierbij op dat het gaat om twee van elkaar gescheiden zaken met een verschillend feitencomplex. Ten aanzien van de toepassing van de fusiefaciliteit merkt de A-G op dat de tekst van de wet toepassing van de doorschuifregeling niet toestaat voor een 'driehoeksfusie'. Verder acht de A-G het niet van belang dat de faciliteit wel zou zijn toegepast als de fusie in twee stappen zou zijn uitgevoerd. De A-G wijst er hierbij op dat de wetgever niet heeft voorzien in faciliëring van de uitvoering in één stap. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 14 november

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen