De Hoge Raad oordeelt dat als bij de intrekking van een beroep wordt verzocht om een proceskostenvergoeding, die vergoeding ook betrekking heeft op de in bezwaar gemaakte kosten.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting en vraagt daarbij om een vergoeding van de kosten van bezwaar. De heffingsambtenaar handhaaft in bezwaar de naheffingsaanslag, maar vernietigt deze alsnog in de beroepsfase. X trekt het beroep in en verzoekt de rechtbank om een proceskostenvergoeding. Rechtbank Amsterdam verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en kent X een vergoeding toe voor (uitsluitend) de in beroep gemaakte kosten. In verzet claimt X ook vergoeding van de kosten van bezwaar, maar de rechtbank wijst dit verzoek af. Dit omdat X bij de intrekking heeft verzuimd om deze kosten expliciet te benoemen.

De Hoge Raad oordeelt dat als bij de intrekking van een beroep wordt verzocht om een proceskostenvergoeding, die vergoeding ook betrekking heeft op de in bezwaar gemaakte kosten. Het oordeel van de rechtbank dat expliciet moet worden gevraagd om vergoeding van de kosten van bezwaar, berust op een onjuiste rechtsopvatting. X heeft telkens in algemene bewoordingen gevraagd om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank kon hieruit niet anders afleiden dan dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten mede betrekking had op de in bezwaar gemaakte kosten. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en kent X alsnog een vergoeding toe van de in bezwaar gemaakte kosten. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1265.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 4 februari

102

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen