Belanghebbende, X bv, heeft gedurende een aantal jaren een onroerende zaak verhuurd. De daarbij in rekening gebrachte omzetbelasting heeft zij op aangifte voldaan. Op enig moment is de huurder gestopt met het betalen van de huur. X bv is op 24 april 2014 failliet verklaard. De huurder is op 3 november 2014 failliet verklaard. Op 5 mei 2014 dient de curator namens X bv een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting in als bedoeld in artikel 29 Wet OB 1968. Het betreft de omzetbelasting die X bv in rekening heeft gebracht in de periode waarin zij geen huur heeft ontvangen. De inspecteur wijst het verzoek af. In hoger beroep beslist het hof dat X bv het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over de oninbare huurschuld te laat heeft ingediend. Volgens het hof heeft X bv haar beoordelingsvrijheid overschreden. Reeds ruim voor het jaar 2014 stond vast dat de vorderingen niet betaald zouden worden. Naar aanleiding van het door X bv ingestelde beroep in cassatie heeft Advocaat-Generaal (A-G) Ettema een conclusie genomen.
Volgens de A-G mag de ondernemer wachten met zijn verzoek om teruggaaf van omzetbelasting tot het moment waarop betaling in rechte niet meer kan worden gevorderd. Zelfs al is het moment waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat betaling achterwege zal blijven reeds aangebroken. Het moment waarop betaling in rechte niet meer kan worden gevorderd is de beëindiging van het faillissement. Het verzoek van X bv is dus tijdig ingediend en aan de materiële voorwaarde voor het recht op teruggaaf is voldaan. Het cassatieberoep moet gegrond verklaard worden.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 31
Wet op de omzetbelasting 1968 29
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 16 oktober