Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X aannemelijk maakt dat de vordering uit de nalatenschap op zijn broer moet worden afgewaardeerd van € 725.000 naar nihil.

Belanghebbende, X, is het niet eens met de hoogte van de aanslag successierecht. De inspecteur heeft tot de nalatenschap een vordering van € 725.000 gerekend die de ouders van X hadden op diens broer. X stelt dat deze vordering afgewaardeerd moet worden naar nihil.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X aannemelijk maakt dat de vordering uit de nalatenschap op zijn broer moet worden afgewaardeerd van € 725.000 naar nihil. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet in geschil is dat er sprake is van onwil aan de zijde van de broer tot aflossing van zijn schuld aan zijn ouders, waarbij het hof nog opmerkt dat deze onwil er al was vóór het overlijden van erflaatster. Verder heeft het hof in aanmerking genomen dat X onweersproken heeft gesteld dat er, ondanks opgestelde notariële aktes, geen zekerheden zijn gekoppeld aan de vordering, dat er ten tijde van het overlijden en daarna invorderingsmaatregelen zijn getroffen, dat er tot op heden geen aflossing van de schuld heeft plaatsgevonden en dat de bv van de broer op 13 augustus 2013 failliet is verklaard. De enkele stelling van de inspecteur dat voor de vordering een koper zou zijn te vinden, is voor het hof onvoldoende om anders te oordelen. Het hof verklaart het hoger beroep van X gegrond en vermindert de waarde van de vordering naar nihil en daarmee de aanslag successierecht van X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 21-1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 2 maart

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen