Belanghebbende, X, is een agrarisch ondernemer. Hij oefent in maatschapsverband met zijn broer een landbouwbedrijf uit. In 2006 brengt X vanuit privé een perceel cultuurgrond in, in de maatschap waar het wordt gebruikt als weiland. Het perceel behoort tot X's buitenvennootschappelijk ondernemingsvermogen. In 2009 verkoopt X het perceel aan mevrouw F, die het gebruikt binnen haar manegebedrijf. Anders dan X, stelt de inspecteur dat het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer (WEV) en de waarde in het economische verkeer bij voortgezette agrarische bestemming (WEVAB) van het perceel niet onder de landbouwvrijstelling valt. Dit bedrag berekent de inspecteur op € 20.177, uitgaande van een WEVAB van € 5 per m² en een WEV van 8,50 per m². De rechtbank acht dit juist.
Hof Den Bosch bevestigt dat de inspecteur de landbouwvrijstelling terecht niet heeft toegepast omdat uit een arrest van de Hoge Raad uit 1998 volgt dat een manegebedrijf niet kan worden aangemerkt als een landbouwbedrijf. Het hof verwerpt ook het beroep van X op de foutenleer. X heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat zich ten tijde van de inbreng van de grond in de maatschap een fout in de zin van de foutenleer heeft voorgedaan en de inbrengwaarde hoger zou moeten zijn. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 1 april