Hof Amsterdam oordeelt dat X zijn deel van de winkelruimte ter beschikking stelt aan de onderneming van Y. De inspecteur heeft dan ook terecht ROW in aanmerking genomen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X, is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met Y. In 1992 kopen X en Y een woonwinkelpand. De winkelruimte wordt gebruikt binnen de onderneming van Y. In 2010 staakt Y haar onderneming. In zijn IB-aangifte 2010 neemt X de woning op in zijn box 3-vermogen, en de helft van de winkelruimte. De inspecteur is echter van mening dat er, ten aanzien van de winkelruimte, sprake is van ROW. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X zijn deel van de winkelruimte ter beschikking stelt aan de onderneming van Y in de zin van art. 3.91 Wet IB 2001. Dat het winkelgedeelte behoort tot een eenvoudige gemeenschap is niet van belang. De inspecteur heeft terecht ROW in aanmerking genomen.
Hof Amsterdam (V-N 2019/31.1.2) bevestigt het oordeel van de rechtbank. Volgens het hof vormt deze ruimte voor X dan ook werkzaamheidsvermogen waarover bij staking van de werkzaamheid moet worden afgerekend. Het gelijk is aan de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.91