Hof Den Haag beslist dat X bv geen recht heeft op vrijstelling van overdrachtsbelasting door toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, omdat rechtspersonen daarvan geen gebruik kunnen maken. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

S is enig aandeelhouder van S Holding bv, een detailhandel in foto en video, die op haar beurt alle aandelen bezit in S Vastgoed bv en S Werk bv. De feitelijke onderneming is ondergebracht in S Werk bv. De benedenverdieping van het pand, van waaruit de verkoop plaatsvindt (de winkelruimte), is ondergebracht in S Vastgoed bv die de winkel verhuurt aan S Werk bv. A, de schoonzoon, houdt alle aandelen in X bv. Deze bv neemt in 2002 40% van de aandelen in S Werk bv over. In 2007 neemt X bv de resterende 60% van de aandelen in S Werk bv over. Het pand wordt in maart 2017 gesplitst in appartementsrechten. X bv koopt het appartementsrecht van de winkelruimte voor € 718.000 en voldoet daarvoor een bedrag van € 43.080 aan overdrachtsbelasting op aangifte. Vervolgens beroept X bv zich op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van art. 15 lid 1 aanhef en onderdeel b Wet BRv 1970. X bv stelt dat de onderneming van X in 2002 en 2007 geleidelijk is overgegaan in het kader van bedrijfsopvolging.

Hof Den Haag (V-N 2021/31.1.3) is het met de inspecteur eens dat X bv geen recht heeft op vrijstelling van overdrachtsbelasting door toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Alleen natuurlijke personen tussen wie een bepaalde (bloed)verwantschap bestaat, kunnen van de vrijstelling gebruik maken. Rechtspersonen behoren niet tot de kring van subjecten. Het hoger beroep van X bv is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op belastingen van rechtsverkeer 15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Hoge Raad

Editie: 28 april

26

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen