Belanghebbende, X, is sinds 6 januari 2012 bestuurder van stichting A. A houdt in de periode 25 mei 2012 - 1 september 2014 de aandelen in Z bv. Tevens is A de bestuurder van Z bv. Uit een uittreksel van het handelsregister van 20 november 2014 blijkt dat X met ingang van 1 juli 2013 uit functie is getreden en dat op 29 oktober 2013 in het handelsregister is geregistreerd dat B met ingang van 1 juli 2013 bestuurder is van A. X wordt aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde LB-naheffingsaanslag over de periode februari 2013 - juni 2013. X stelt dat er na 31 januari 2013 geen personeel meer werkzaam was voor Z bv, en dat de aandelen Z bv per 30 juni 2013 aan een andere eigenaar zijn overgedragen. Verder wijst hij er op dat hij sinds 1 juli 2013 geen bestuurder meer van Z bv is.
Hof Amsterdam oordeelt dat X terecht aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van Z bv. Het hof verwerpt daarbij de stelling van X dat Z bv sinds 1 februari 2013 geen personeel meer in dienst had. Het hof wijst er daarbij op dat Z bv over de maanden na januari 2013 aangiften loonheffingen heeft ingediend. Ook acht het hof van belang dat X bv voor februari 2013 personeel in dienst had. Volgens het hof ligt het dan op de weg van X om aannemelijk te maken dat er per 1 februari 2013 geen inhoudingsplicht meer bestond voor Z bv en dat de aanvankelijk gedane loonaangiften onjuist waren. Hierin is X volgens het hof niet geslaagd. Verder acht het hof ook niet aannemelijk dat X per 1 juli 2013 reeds was gedefungeerd als (middellijk) bestuurder van Z BV. Volgens het hof was X nog (middellijk) bestuurder van Z BV toen zij de over de maanden februari tot en met juni 2013 verschuldigde loonheffingen diende te betalen dan wel melding had moeten doen van betalingsonmacht. X is terecht aansprakelijk gesteld.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Wetsartikelen: