Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag over het verkeerde tijdvak heeft opgelegd. De rechtbank vernietigt de door de inspecteur opgelegde BTW-naheffingsaanslag over het eerste kwartaal van 2016.

X exploiteert een eenmanszaak op het gebied van tolk- en vertaalwerkzaamheden en (internationale) handelsbemiddeling. In 2012 sluit zij een agentuurovereenkomst met S bv. Hierbij wordt overeengekomen dat X potentiële klanten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika zal benaderen en bemiddeling dan wel begeleiding zal verlenen bij de totstandkoming van overeenkomsten. Eind 2014 laat X haar onderneming uitschrijven uit het handelsregister. Op 31 mei 2015 sluiten X en S bv een VSO over de beëindiging van de agentuurovereenkomst. Op 27 januari 2016 sluit S bv een overeenkomst voor een project met een door X aangebracht instituut. De aanneemsom van het project bedraagt $ 21,4 mln. X richt in mei 2016 een onderneming op die in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) wordt geregistreerd. Deze onderneming reikt vanaf juni 2016 facturen uit aan S bv voor de door X verleende diensten met betrekking tot het project. Hierbij wordt geen BTW in rekening gebracht. De inspecteur is van mening dat de onderneming van X in Nederland is gevestigd en dat BTW is verschuldigd. Hij legt een BTW-naheffingsaanslag op over het eerste kwartaal van 2016.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de onderneming van X weliswaar in Nederland is gevestigd, maar dat de inspecteur de naheffingsaanslag over het verkeerde tijdvak heeft opgelegd. De rechtbank stelt daarbij vast dat X op grond van de VSO, naast de agentuurvergoeding van 10% van het aanneembedrag van het project, ook recht heeft op een beëindigingsvergoeding van 4% van het aanneembedrag. Voor de afkoopsom van 4% geldt dat de hiervoor verleende dienst is voltooid op 31 mei 2015, het moment waarop de VSO is gesloten. De belasting over de afkoopsom is dan ook verschuldigd in het tweede kwartaal van 2015. Voor de vergoeding van 10%, voor de bemiddeling en de verdere begeleiding van het project, geldt dat X daarvoor beschikbaar moet zijn zo lang het project loopt. Volgens de rechtbank is deze dienst pas voltooid als het project is afgerond, zodat X ook dan pas een factuur hoeft uit te reiken. Nu X tussentijds factureert, en wel de eerste keer op 24 juni 2016, is zij voor het eerst in het tweede kwartaal van 2016 BTW verschuldigd. De rechtbank vernietigt de door de inspecteur opgelegde BTW-naheffingsaanslag over het eerste kwartaal van 2016.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 26 mei

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen