Aan X bv zijn met dagtekening 20 december 2019 aanslagen precariobelasting opgelegd over de jaren 2016 en 2017 voor transportleidingen voor gas.
Hof Amsterdam oordeelt anders dan de rechtbank dat de aanslag precariobelasting 2016 te laat is opgelegd en om die reden vernietigd moet worden. Het hof stelt vast dat de hoofdregel in de verordening precariobelasting is dat de belasting verschuldigd is aan het begin van het tijdvak. De gemeentelijke wetgever is daarmee afgeweken van art. 11 lid 4 AWR en het hof oordeelt anders dan de rechtbank dat de gemeentelijke wetgever hiertoe bevoegd was. De hoofdregel is hier van toepassing, hetgeen betekent dat de belastingschuld is ontstaan op 1 januari 2016 en de bevoegdheid tot aanslagoplegging is komen te vervallen op 1 januari 2019. De op 20 december 2019 aanslag 2016 is te laat opgelegd en wordt vernietigd. De aanslag 2017 wordt door het hof verminderd, het is de heffingsambtenaar namelijk niet toegestaan om op basis van het overgangsrecht na 30 juni 2017 precariobelasting te heffen. Het hof acht evenals de rechtbank de door de heffingsambtenaar gehanteerde heffingsmaatstaf – een tarief per vierkante meter – aanvaardbaar.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 17 februari