Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de rechter bij een kennelijk niet-ontvankelijk beroep kan afzien van een mondelinge behandeling, maar dat het geen verplichting is.

De heer X verzoekt in september 2016 om ambtshalve vermindering van de WOZ-beschikkingen van 2012, 2014, 2015 en 2016. De gemeente merkt het verzoek aan als niet-ontvankelijk bezwaren en wijst het verzoek voor 2012, 2014, 2015 direct af. Met betrekking tot 2014 gaat X in beroep. Volgens Rechtbank Den Haag is het beroep niet-ontvankelijk, aangezien tegen een afwijzing van een verzoek tot ambtshalve vermindering geen beroep bij de belastingrechter openstaat. In geschil is uitsluitend of X recht heeft op een proceskostenvergoeding. X stelt in hoger beroep dat hij X door de rechtbank ten onrechte voor een mondelinge behandeling is uitgenodigd, gelet op kennelijke niet-ontvankelijkheid. Naar aanleiding van de uitnodiging heeft de gemachtigde van X, niet bekend met de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep, de mondelinge behandeling voorbereid en is hij tevens ter zitting verschenen.

Hof Den Haag oordeelt dat de rechter bij een kennelijk niet-ontvankelijk beroep kan afzien van een mondelinge behandeling, maar dat het geen verplichting is. De stelling van X dat de rechtbank de zaak zonder zitting af had moeten doen, faalt dus. X claimt vergeefs een proceskostenvergoeding voor het door zijn gemachtigde voorbereiden en bijwonen van de zitting in eerste aanleg. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 8:54

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Waardering onroerende zaken

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 10 mei

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen