X maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking 2018 van de Belastingsamenwerking van de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren. Op 18 december 2018 verdaagt de heffingsambtenaar de uitspraaktermijn met zes weken vanaf 1 januari 2019. Op 14 februari 2019 stelt X de heffingsambtenaar in gebreke. De heffingsambtenaar reageert niet op de ingebrekestelling maar stelt in hoger beroep dat de uitspraak op bezwaar op 1 februari 2019 al is verzonden.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uitspraak op bezwaar al voor de ingebrekestelling heeft verzonden. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer een schermafdruk van het postregistratiesysteem overgelegd. Het relaas van de heffingsambtenaar ziet echter met name op de activiteiten tot het tijdstip van de gestelde verzending. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende onderbouwd dat de verzending – het aanbieden aan het postbedrijf – op 1 februari 2019 aan X daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de uitspraken op bezwaar niet op de juiste wijze zijn verzonden en bekend gemaakt. X heeft recht op een dwangsom bij niet tijdig beslissen van € 1.442.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 13 april