De risicopremie die betrekking heeft op het vooroverlijden moet worden meegenomen in de totale premie ter bepaling van de pensioenaangroei overeenkomstig art. 15 lid 2 Uitv.besl. IB 2001. Dit staat in een standpunt van de Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting.

Aanleiding voor dit standpunt is onderdeel 6.1.12 van het lijfrentebesluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021, V-N 2019/30.6, waarin is beschreven op welke wijze de pensioenaangroei wordt gedefinieerd binnen een beschikbare premieregeling.

Art. 15 lid 2 Uitv.besl. IB 2001 bevat regels voor de berekening van de pensioenaangroei, benodigd om de jaarruimte voor de aftrek van lijfrentepremies te berekenen. Bij de berekening van de factoren van art. 15 lid 2 Uitv.besl. IB 2001 is uitgegaan van een ouderdomspensioen en een direct ingaand opgebouwd partnerpensioen ter grootte van 70% van het ouderdomspensioen. Met het risico van vooroverlijden is dus rekening gehouden bij het vaststellen van de koopsomfactoren. Als de premie voor het partnerpensioen vóór pensioendatum niet zou worden meegenomen in de totale premie, resulteert dit ten onrechte in een lagere pensioenaangroei.

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 15

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 5 juli

12

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen