De aandelen in belanghebbende, X bv, zijn in handen van Y en zijn echtgenote. Y houdt ook de aandelen in B bv. B bv koopt in 2008 een perceel grond van Y voor € 1 mln. Hierbij verleent X bv een borgstelling. In 2012 verstrekt X bv een krediet aan B bv. In 2014 zegt de bank de financiering aan X bv, Y en aan hen gelieerde ondernemingen op. De bank maakt vervolgens gebruik van de door X bv afgegeven borgstelling. In haar - te laat ingediende - VPB-aangifte 2015 brengt X bv een afwaarderingsverlies van € 900.000 op de lening aan B bv in aanmerking.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat hetgeen X bv aanvoert niet kan leiden tot afwaardering van de lening. De door X bv benoemde omstandigheden zouden de waarde van de vordering op B bv negatief hebben beïnvloed. X bv heeft haar standpunten echter niet met nadere stukken onderbouwd. X bv maakt dan ook niet aannemelijk dat de vordering kan worden afgewaardeerd. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 26 januari