De Hoge Raad oordeelt dat de dienst die X verricht meer omvat dan de passieve verhuur van onroerende zaken. Bij deze beoordeling is niet van belang of bij het gebruik van de sportaccommodatie wordt voldaan aan de eisen die gelden voor de toepassing van het verlaagde BTW-tarief.
Gemeente R sluit eind 2011 en verhuurovereenkomst met betrekking tot voetbalvelden aan belanghebbende, stichting X. X sluit vervolgens verhuurovereenkomsten met voetbalvereniging Q en stichting Y, een sport-BSO. X brengt de haar in rekening gebrachte BTW in verband met de bouw op het sportterrein van een clubgebouw in aftrek. De inspecteur legt een BTW-naheffingsaanslag op aan X. Volgens hem is er namelijk sprake van de verhuur van onroerende zaken zoals bedoeld in art. 11 lid 1 onderdeel b Wet OB 1968. De ter zake van die prestaties in rekening gebrachte vergoedingen zijn daarom vrijgesteld van BTW. Op grond van art. 3 lid 3 onderdeel b Wet OB 1968 moet X volgens de inspecteur een zogenoemde integratielevering in aanmerking nemen in verband met de ingebruikneming van het clubgebouw. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de diensten van X meer omvatten dan de passieve verhuur van onroerende zaken en moeten worden aangemerkt als het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie. Daarbij is er geen aanleiding om de dienst aan de sport-BSO anders te behandelen dan de dienst aan de voetbalvereniging. De staatssecretaris gaat in cassatie. Hij stelt dat het gebruik dat de sport-BSO maakt van de sportaccommodatie niet als sportbeoefening kan worden aangemerkt en is vrijgesteld van BTW.
De Hoge Raad oordeelt dat de dienst die X verricht meer omvat dan de passieve verhuur van onroerende zaken. Bij deze beoordeling is niet van belang of bij het gebruik van de sportaccommodatie wordt voldaan aan de eisen die gelden voor de toepassing van het verlaagde BTW-tarief. De Hoge Raad merkt daarbij nog op dat het al dan niet passieve karakter van de verhuur van onroerende zaken wordt bepaald door de aard van de handeling zelf en niet afhankelijk is van de wijze waarop de huurder het betrokken goed gebruikt. De vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel b Wet OB 1968 is niet van toepassing op de door X verrichte handelingen jegens zowel de sport-BSO als de voetbalvereniging. Er is dan geen plaats voor een integratielevering en de naheffingsaanslag kan dan ook niet op een dergelijke levering worden gebaseerd. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 9
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 29 mei
Carrousel: Carrousel