A houdt indirect de aandelen in belanghebbende, X bv. X bv houdt een deel van de aandelen in Z bv. De andere aandelen van deze bv zijn in handen van Y. Z bv houdt de aandelen in Q bv. In 2008 sluiten A en Y een overeenkomst met het oog op de opvolging van Y door A. In deze overeenkomst is onder andere opgenomen dat Y uiterlijk 31 december 2013 een pand, dat hij aan Q bv verhuurt, aan A zal verkopen. In de overeenkomst is een ‘overrendementregeling' opgenomen met betrekking tot de huurinkomsten tot 31 december 2013. X bv koopt het pand op 1 september 2009 voor € 2.125.000. Op grond van de overrendementregeling brengt Y nog € 310.922 aan X bv in rekening. Volgens de inspecteur is X bv hierover ook overdrachtsbelasting verschuldigd. In geschil is of dit bedrag ook tot de tegenprestatie als bedoeld in art. 9 WBR behoort. Rechtbank Zeeland – West-Brabant oordeelt dat de betaalde contante waarde van de huurpenningen tot 31 december 2013 ook tot de tegenprestatie als bedoeld in art. 9 WBR behoort. De rechtbank overweegt hierbij dat X bv bereid was om een extra bedrag te betalen, zodat zij eerder over het pand kon beschikken, en dat deze extra betaling uitsluitend verschuldigd zou zijn als X bv het pand eerder geleverd wilde hebben. Verder wijst de rechtbank er op dat de uitwerking in de overeenkomst, en de omschrijving op de factuur, er ook op duiden dat X bv en Y het extra bedrag als een onderdeel van de tegenprestatie voor het pand hebben gezien. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het bedrag van € 310.922 moet worden beschouwd als onderdeel van de tegenprestatie in de zin van art. 9 WBR. Volgens het hof vindt de stelling van X, dat er sprake is van een optierecht, geen steun in de feiten. De naheffingsaanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 9
Wet op belastingen van rechtsverkeer 52
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 17 juli