Rechtbank Gelderland verklaart zich onbevoegd betreffende de beroepen over de verrekening en de vervolgingskosten in het kader van een voorlopige aanslag IB/PVV 2014.

Aan X wordt op 22 januari 2016 een voorloge aanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.436. Op 11 maart 2016 volgt de definitieve aanslag IB/PVV 2014 naar eenzelfde belastbaar inkomen. Het uiteindelijke cassatieberoep tegen deze definitieve aanslag wordt op 20 september 2019 ongegrond verklaard. X verzoekt op 1 februari 2019 om herziening van de voorlopige aanslag. In de ontvangstbevestiging van 11 april 2019 wordt vermeld dat sprake is van een bezwaar en dat uitstel van betaling wordt verleend. Op 19 april 2019 wordt het verzoek van X om vermindering van de voorlopige aanslag afgewezen. Vervolgens worden er invorderingsmaatregelen genomen ten aanzien van de verschuldigde belasting op de voorlopige aanslag. Ook is invorderingsrente in rekening gebracht.

Volgens Rechtbank Gelderland betreft de brief van 11 april 2019 alleen het bezwaar tegen de definitieve aanslag. Voor die definitieve aanslag is uitstel van betaling verleend, niet voor de voorlopige aanslag. De rechtbank gaat ervan uit dat het verschuldigde bedrag op de definitieve aanslag nihil was. Dat betekent wel dat ervan wordt uitgegaan dat X de voorlopige aanslag zou betalen. Het beroep tegen de invorderingsrente wordt ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart zich onbevoegd wat betreft de beroepen over de verrekening en de vervolgingskosten.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 28

Wet inkomstenbelasting 2001 9.5

Algemene wet inzake rijksbelastingen 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Invordering

Instantie: Rechtbank Gelderland

Editie: 30 maart

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen