A-G Niessen is van mening dat de inspecteur bij omkering van het bewijs niet altijd de vermeende bron van inkomen hoeft te duiden, maar de aangebrachte correctie wel moet onderbouwen. De inspecteur moet dus aannemelijk maken dat de navordering op een redelijke schatting berust.

Belanghebbende, de heer X, exploiteert een coffeeshop op de Amsterdamse Wallen. Het bedrijfspand is in 2000 door X gekocht. X heeft destijds de hypotheek van de oude eigenaar overgenomen, zonder de bank hiervan in kennis te stellen. De notaris heeft verzaakt de eigendomsoverdracht aan de bank te melden. X betaalt de rente en aflossing daarom aan de oude eigenaar, die het vervolgens aan de bank betaalt. Als de oude eigenaar echter in financiële problemen komt en het pand geveild dreigt te worden, lost X de hypotheek in één keer af. Dit mag echter niet contant. De grote betaling vanaf de zakelijke rekening van de coffeeshop wekt de aandacht van de inspecteur en de politie die in 2011 invallen doet. In geschil is de IB-navorderingsaanslag over 2007, waarbij de contante stortingen kort vóór de aflossing als extra (verzwegen) inkomsten zijn belast als resultaat uit overige werkzaamheden. De informatiebeschikking staat inmiddels onherroepelijk vast. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de navordering ter grootte van de contante stortingen (€ 415.000) terecht. Hof Amsterdam oordeelt dat X niet overtuigend aantoont dat het grootste deel van de contante stortingen afkomstig is uit het normaal belaste bedrijfsresultaat van zijn andere coffeeshop. Het andere deel van de contante stortingen kan ook niet afkomstig zijn uit het privévermogen van X. Volgens zijn IB-aangiften beschikte hij namelijk niet over contant geld. De inspecteur hoeft niet aannemelijk te maken welke concrete bron van inkomen aan de stortingen ten grondslag lag. X gaat in cassatie.

Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat de inspecteur bij omkering van het bewijs niet altijd de vermeende bron van inkomen hoeft te duiden, maar de aangebrachte correctie wel moet onderbouwen (zie HR 28 maart 2003, nr. 38.039, V-N 2003/19.6 en HR 22 april 2005, nr. 38.639, V-N 2005/22.2). De inspecteur moet dus aannemelijk maken dat de navordering op een redelijke schatting berust. Ondanks dat de informatiebeschikking onherroepelijk is, kan X in rechte alsnog de vraag aan de orde stellen of dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast (zie HR 10 februari 2017, nr. 16/02729, V-N 2017/9.5). De informatiebeschikking heeft volgens de A-G geen betrekking op ‘resultaat uit overige werkzaamheden’, zodat omkering van bewijs alleen kan plaatsvinden als X de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Gelet op de vastgestelde feiten en de stukken van het geding is het hof daar volgens de A-G terecht vanuit gegaan. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep van X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 22 mei

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen