Hof Den Bosch heeft geoordeeld in de proefprocedure over aanhorigheden. Een strooiselhok, de erfverharding en de plaat/sleufsilo op een agrarisch bedrijf vormen aanhorigheden van de nabijgelegen bedrijfsgebouwen van dat agrarische bedrijf. Aanhorigheden volgen het fiscale regime van de gebouwen waardoor afschrijving niet tot de restwaarde mogelijk is maar tot de bodemwaarde.

X exploiteert in een vof met haar echtgenoot een melkvee- en opfokbedrijf. Bij de aanslagregeling IB 2014 weigert de inspecteur de afschrijvingskosten voor het strooiselhok, de erfverharding en de plaat/sleufsilo omdat de bodemwaarde als bedoeld in de Wet IB is bereikt. X wil afschrijven tot de restwaarde. Het standpunt van de inspecteur is dat de bouwwerken aanhorigheden van de bedrijfsgebouwen zijn. De rechtbank is het daarmee eens. X gaat in hoger beroep en stelt dat een bouwwerk alleen dan een aanhorigheid is als het ‘onmiddellijk en uitsluitend dienstbaar’ is aan het gebouw (enge criterium) en verwijst daarbij naar jurisprudentie gewezen onder de Wet Investeringsrekening (WIR).

Hof Den Bosch oordeelt dat het enge criterium geldt voor wat onder een gebouw moet worden begrepen en dat voor een aanhorigheid het ruimere criterium geldt. Daarbij kunnen de bouwwerken volgens het hof niet los worden gezien van het bedrijfsproces van X, in die zin dat de beoordeling of een bouwwerk als aanhorigheid kwalificeert, moet plaatsvinden in het licht van het gebruik dat van de stallen en andere bedrijfsgebouwen wordt gemaakt, ofwel het gebruik binnen een melkveehouderij en opfokbedrijf. Dit betekent dat alle bouwwerken als aanhorigheden kwalificeren. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.30

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 21 oktober

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen