Belanghebbende, X, is gehuwd met D. Op de naam van D staat in het handelsregister van de KvK de eenmanszaak E ingeschreven. E richt zich op de verkoop van ecologisch verantwoorde vloeistoffen (was-, poets- en reinigingsmiddelen). De resultaten uit de desbetreffende werkzaamheden zijn, na een fiscale procedure over de belastingjaren 2007 en 2008, aan X toegerekend. In de jaren 2006 t/m 2009 is met E een negatief resultaat behaald. In zijn aangifte ib/pvv 2010 geeft X een verlies uit onderneming van € 7026 aan. Volgens de inspecteur vormen de activiteiten in verband met de verkoop van de vloeistoffen echter geen bron van inkomen (meer). Daarom wordt het verlies over het jaar 2010 niet als aftrekpost geaccepteerd. Het beroep van X tegen de aanslag ib/pvv 2010 wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 3 maart 2017, 16/03352, V-N 2017/25.1.3) beslist, net als de rechtbank, dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het jaar 2010 de objectieve verwachting bestond dat in toekomstige jaren wel positieve resultaten zouden kunnen worden behaald. De door X verrichte activiteiten in het kader van E vormen daarom geen bron van inkomen en dus ook geen onderneming. De inspecteur heeft terecht het negatieve resultaat van € 7026 voor het jaar 2010 niet in aanmerking genomen. X kan ook niet de door hem gestelde verliezen van € 17 193 verrekenen. In het verleden gemaakte verliezen zijn bij D verrekend en aan X zijn geen verliesvaststellingsbeschikkingen afgegeven. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Wet inkomstenbelasting 2001 3.151