Belanghebbende heeft de onderlinge verhouding voor het gemeenschappelijke inkomensbestanddeel belastbare inkomsten uit eigen woning en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen voor de aanslagen over de jaren 2017 en 2018 gewijzigd. Daarmee heeft belanghebbende verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen ingediend. Op het moment van wijziging stonden de aanslagen onherroepelijk vast. In geschil is of de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de verzoeken terecht zijn afgewezen omdat het beroep op de fiscale faciliteit moet worden gedaan voordat de aanslagen onherroepelijk vaststaan. Ook de stelling van belanghebbende dat de inspecteur ten onrechte voorbij is gegaan aan art. 23 Besluit Fiscaal Bestuursrecht faalt, omdat een ambtshalve vermindering van een aanslag voor de inkomstenbelasting uitsluitend geschiedt op grond van art. 9.6 Wet IB 2001.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Wet inkomstenbelasting 2001 2.17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 7 februari