Aan X zijn twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De stelling van X dat de definitie van parkeren in de verordening onduidelijk is ten opzichte van die definitie in het RVV, wordt verworpen. De definitie in de verordening is gelijk aan die in art. 225 lid 2 Gemeentewet en het hof ziet geen licht tussen deze definitie en de definitie van parkeren in het RVV. De stelling van X dat de auto niet stil stond, maar trilde, omdat de motor draaide terwijl hij aan het bellen was, wordt verworpen. Waar het om gaat is dat de auto is gestopt op een parkeerplaats zonder dat sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken. Dat dit het geval was, is niet in geschil. Er was wel degelijk sprake van parkeren, ook al duurde het telefoongesprek maar 2 minuten. De omstandigheid dat de parkeerautomaat niet de mogelijkheid biedt om een lager bedrag dan tien cent in te werpen, ontslaat X niet van de verplichting parkeerbelasting te voldoen. Bovendien heeft X gesteld dat het telefoongesprek 2 à 3 minuten duurde. Bij een parkeerduur van drie minuten is al een bedrag van tien cent aan parkeerbelasting verschuldigd.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 7 februari