Belanghebbende, X, is ruim drieëneenhalf jaar voortvluchtig geweest. Gedurende deze periode heeft de Belastingdienst hem vier aanslagen IB/PVV opgelegd met boetebeschikkingen. In geschil is de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften van X.
Hof Amsterdam (MK IV, 4 december 2014, 12/00520 t/m 12/00523, V-N Vandaag 2015/11) oordeelt dat de Belastingdienst de aanslagen en de boetebeschikkingen op de juiste wijze heeft bekendgemaakt gedurende de periode dat X voortvluchtig was. De aanslagen IB/PVV over de jaren 2003 en 2005 zijn achtergelaten op het adres waar X stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007 heeft de inspecteur de verzending van deze aanslagen naar dit adres voldoende aannemelijk gemaakt. Hoewel bekend was dat X voortvluchtig was, mocht de Belastingdienst volgens het hof uitgaan van het adres waarop X stond ingeschreven. Als een belanghebbende zich verborgen houdt voor de autoriteiten, is het aan hem om een voorziening te treffen op grond waarvan belangrijke post hem bereikt. X heeft naar eigen zeggen een regeling getroffen, maar deze heeft in het geval van de aanslagen en boetebeschikkingen blijkbaar niet gewerkt. Dit komt echter voor rekening en risico van X zelf. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond, de inspecteur heeft de bezwaren terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 3:41