Belanghebbende, X, is advocaat. Hij onderhoudt een seksuele relatie met mevrouw A, een ex-cliënte van hem. In 2005 betaalt X € 53.280 aan A. Volgens X is er sprake van aftrekbare ondernemingskosten. De inspecteur accepteert de aftrek echter niet. X stelt dat er sprake is van afpersing en dat hij het bedrag had betaald om de reputatie van zijn advocatenkantoor te beschermen.
Rechtbank Breda oordeelt dat het betaalde bedrag van € 53.280 niet is aan te merken als ondernemingskosten. Volgens de rechtbank is de betaling namelijk het gevolg van de seksuele relatie met A en komt deze betaling op in de privésfeer. De rechtbank verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011 over deze kwestie betreffende het jaar 2003. De rechtbank handhaaft de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8