X, belanghebbende, woont in het jaar 2005 in Nederland en werkt als kapitein op een binnenvaartschip dat van een Nederlandse eigenaar (I) is. Het schip vaart voornamelijk op de Rijn en staat ingeschreven in Nederland. Vanaf 30 januari 2006 staat het schip ingeschreven in het binnenscheepvaartregister in Duitsland. Op de Rijnvaartverklaring van 16 oktober 2003 staat de Nederlandse woonplaats van I vermeld en op de nieuwe Rijnvaartverklaring van 12 januari 2006 de Duitse woonplaats. In geschil is of X in het jaar 2005 in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Het geschil spitst zich toe op de vragen (i) tot welke onderneming het schip behoort en (ii) of de zetel van de onderneming waartoe het schip behoort zich buiten Nederland bevindt. Hof 's-Gravenhage overweegt dat de onderneming voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd heeft te gelden als de onderneming waartoe het schip behoort. Dat is ook de ondernemer die de winst geniet die met het gebruik van het schip wordt beoogd. Het hof overweegt dat het schip tot de onderneming van I behoort en niet tot de onderneming van de bevrachter zoals X betoogt. In navolging van de rechtbank overweegt het hof vervolgens dat het schip de nauwste betrekking met Nederland heeft. Het schip heeft weliswaar als formele thuishaven Duitsland, maar de formele thuishaven is als criterium van ondergeschikt belang ten opzichte van de overige omstandigheden. X is in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 6