Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X bv geen recht heeft op een extra afschrijving ex art. 10a.3 Wet IB 2001. X bv en A bv hebben namelijk vóór 1 januari 2007 samen reeds meer dan drie jaren op de onroerende zaken afgeschreven.

Belanghebbende, X bv, neemt in 2005, in het kader van een bedrijfsfusie ex art. 14 Wet VPB, de onroerende zaken van A bv over. In haar VPB-aangifte 2007 neemt X bv – met een beroep op art. 10a.3 Wet IB 2001 – een extra afschrijving ter zake van de onroerende zaken van € 89.214 op.

Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X bv geen recht heeft op de extra afschrijving van € 89.214. Het hof overweegt daarbij dat de tegemoetkoming van art. 10a.3 lid 3 Wet IB 2001 geldt voor gebouwen waarop vóór 1 januari 2007 nog geen drie boekjaren zijn afgeschreven. Hierbij geldt volgens het hof dat de periode waarin A bv op de onroerende zaken heeft afgeschreven meetelt voor de driejaarstermijn die voor X bv geldt. Het hof wijst er hierbij op dat X bv ter zake van de onroerende zaken fiscaal geacht wordt in de plaats te zijn getreden van de bv die de zaken heeft ingebracht. Dit is volgens het hof inherent aan de toepassing van de fiscaal geruisloze bedrijfsfusiefaciliteit. Nu X bv en A bv samen tot 1 januari 2007 reeds meer dan drie jaren op de onroerende zaken hebben afgeschreven, heeft de inspecteur de extra afschrijving terecht gecorrigeerd. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 10a.3

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 7 maart

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen