Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het Duitse X geen recht heeft op teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting. X is namelijk niet bereid om een vervangende betaling te doen als bedoeld in de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020.

Het Duitse X verzoekt om teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting over het tijdvak 1 mei 2004 - 30 april 2006. De inspecteur wijst dit verzoek af. Volgens X heeft zij, op grond van het EU-recht, recht op teruggaaf van de dividendbelasting, omdat zij vergelijkbaar is met een fbi.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het Duitse X geen recht heeft op teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting. X is namelijk niet bereid om een vervangende betaling te doen als bedoeld in de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (nr. 16/03954, V-N 2020/54.14), waarbij de vele prejudiciële vragen in de Deka-zaak zijn beantwoord. De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid tot rechtsherstel. Ook is er geen noodzaak om opnieuw prejudiciële vragen te stellen. Aan de klacht van X dat het arrest van de Hoge Raad onduidelijk is, gaat de rechtbank voorbij. X heeft verzuimd om nader te onderbouwen wat de onduidelijkheden zijn en heeft ook niet een eigen berekening ingebracht. Daarnaast neemt ook dit niet weg dat X niet heeft ingestemd met een vervangende betaling. Het hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant in de Deka-zaak van 21 januari 2021, nr. 12/29 (V-N 2021/13.9) is volgens de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 26 januari

21

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen