Stichting A (een ziekenhuis) houdt 100% van de aandelen in E bv. E bv houdt 51% van de aandelen in belanghebbende, X bv. De andere aandelen zijn in handen van B bv, dat ook de aandelen houdt in C bv. B bv en C bv oefenen gezamenlijk een schoonmaakbedrijf uit. X bv verricht uitsluitend zorgondersteunende en facilitaire diensten, waaronder schoonmaakwerkzaamheden, in het ziekenhuis van A. B bv verleent ‘beheerdiensten’ aan X bv. In 2008 komt de inspecteur tegemoet aan het verzoek van X bv en A om als een fiscale eenheid voor de omzetbelasting te worden aangemerkt. In 2012 komt de inspecteur echter, op basis van nader opgevraagde informatie, tot de conclusie dat nooit aan de voorwaarden voor een f.e. is voldaan. Hij heft daarom de BTW na die zonder f.e. in 2009 verschuldigd zou zijn geweest voor de diensten van X bv aan A. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X bv geen vertrouwen aan de f.e.-beschikking kan ontlenen. Op grond van het EU-recht is namelijk beslissend of aan de materiële voorwaarden voor een f.e. is voldaan. X bv gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat organisatorische verwevenheid niet alleen kan bestaan wanneer de betrokken personen binnen de groep onder gezamenlijk bestuur en leiding van een of meer van hen staan, maar ook wanneer de betrokken personen met elkaar het organisatorische beleid bepalen. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Hof Arnhem-Leeuwarden bevestigt het compromis dat partijen zijn overeengekomen. De naheffingsaanslag, zoals die luidde na de uitspraken op bezwaar, blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 19 september