De Hoge Raad oordeelt dat X bv recht heeft op toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de aan 2006 toegerekende dividenden. Er is volgens de Hoge Raad geen reden voor compartimentering.

Belanghebbende, X bv, houdt 49% van de aandelen van twee vennootschappen (B en C) die zijn opgericht naar het recht van en inwoner zijn van de VAE. Op grond van een met de Belastingdienst gesloten ruling is de deelnemingsvrijstelling tot 1 januari 2006 van toepassing op de beide deelnemingen. Per 1 januari 2007 is de deelnemingsvrijstelling (weer) van toepassing, dit maal op grond van een wetswijziging. Eind 2007 stellen B en C dividenden betaalbaar. Een deel van de dividenden wordt aan het jaar 2006 toegerekend. In geschil is of de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de aan 2006 toerekenbare dividenden. X bv stelt zich hierbij op het standpunt dat de dividenden niet onder de door de Hoge Raad ontwikkelde compartimenteringsleer vallen en op basis van de in 2007 geldende tekst van art. 13 Wet VPB volledig onder de deelnemingsvrijstelling vallen. X bv leidt uit deze jurisprudentie namelijk af dat de compartimenteringsleer alleen geldt als het deelnemingsvrijstellingregime wijzigt door een wijziging in de feiten (feitencompartimentering) en niet als het deelnemingsvrijstellingregime wijzigt door een wetswijziging (regelcompartimentering). Rechtbank Haarlem oordeelt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever uitdrukkelijk heeft beoogd de compartimenteringsleer van toepassing te doen zijn op de wetswijziging per 1 januari 2007. Het gelijk is aan de inspecteur.

De Hoge Raad oordeelt dat X bv recht heeft op toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de aan 2006 toegerekende dividenden. Volgens de Hoge Raad moet er – bij afwezigheid van overgangsrecht – worden uitgegaan van de hoofdregel van onmiddellijke werking van de gewijzigde wet. Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat uit de toelichting op de wetswijziging blijkt dat de wetgever er vanuit is gegaan dat compartimentering zou plaatsvinden. De Hoge Raad merkt verder nog op dat bij afwezigheid van overgangsmaatregelen die afwijken van de hoofdregel van onmiddellijke werking het niet aan de rechter is om in afwijking van de nieuw geldende wettekst de vóór die wijziging geldende wetsbepaling te blijven toepassen voor zover voordelen toerekenbaar zijn aan tijdvakken van voor die wetswijziging. Het gelijk is aan X bv.

Lees ook het thema Deelnemingsvrijstelling: Onbelaste inkomsten uit dochtervennootschappen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 14 juni

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen