Rechtbank Haarlem oordeelt dat de gedeeltelijke staking niet aan de vorming van een HIR in de weg staat. Omdat de vof echter geen vervangingsvoornemen heeft, kan toch geen HIR worden gevormd.

Belanghebbende, X, gaat in 1995 een vof onder de naam T aan met Y. In 1999 wordt het vof-contract aangepast. X brengt namelijk de door haar gedreven onderneming met de naam U in de vof in. In 2006 wordt de onderneming T verkocht. Voor de boekwinst die daarbij wordt behaald, vormt X een herinvesteringsreserve (HIR). De inspecteur corrigeert de aangifte. Volgens hem kan X niet aan de HIR doteren omdat T een onderneming vormde die is gestaakt. X stelt dat er sprake is van één vof waarvan een vestiging is gestaakt en dat de onderneming is blijven bestaan.

Rechtbank Haarlem oordeelt dat er in de vof sprake is van één onderneming waar U en T deel van uitmaken. De rechtbank vindt nkl dat T en U in organisatorisch en financieel opzicht zodanig met elkaar zijn verweven dat zij als één onderneming zijn aan te merken. Volgens de rechtbank is er sprake van een gedeeltelijke staking en kan er daarom een HIR worden gevormd. Dit baat X uiteindelijk niet omdat de rechtbank van mening is dat de vof ultimo 2006 geen vervangingsvoornemen had. Het gelijk is aan de inspecteur.

 

Lees ook het thema Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst voor herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.54

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Haarlem

Editie: 2 november

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen