Het Duitse echtpaar Beker ontvangt dividenden uit verschillende andere staten. Op deze dividenden is in de bronstaten bronbelasting ingehouden. Op grond van de door Duitsland met de bronstaten gesloten belastingverdragen wordt ter beperking van dubbele belasting in Duitsland met de in het buitenland geheven dividendbelasting rekening gehouden door deze te verrekenen. Dit houdt in dat een belastingkrediet wordt toegekend voor de in het buitenland betaalde belasting. Het belastingkrediet is echter niet hoger dan de belasting die over het buitenlandse inkomen verschuldigd zou zijn als dat in Duitsland zou worden belast. De Duitse rechter heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld.
Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat Duitsland in strijd met het EU-recht handelt door bij de verrekening van de bronbelasting op buitenlandse inkomsten van onbeperkt belastingplichtigen geen rekening te houden met bijzondere uitgaven en buitengewone lasten als kosten in de privésfeer of kosten ingevolge de persoonlijke of gezinssituatie. Het HvJ EU wijst er hierbij op dat de achtergrond van de regeling lijkt te zijn dat de ingezeten belastingplichtige volledig profiteert van de aftrekposten ingevolge de persoonlijke of gezinssituatie indien al zijn inkomsten in Duitsland zijn genoten, terwijl dat niet het geval is als een deel van zijn inkomsten in het buitenland is genoten. Het HvJ EU verwijst daarbij naar zijn arrest in de zaak De Groot (12 december 2002, C�385/00).
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 13 maart