De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat geen betekenis toekomt aan de circulaire waarin staat dat de dwangsomregeling niet van toepassing is op ambtshalve of van rechtswege verleende beschikkingen. De burgerlijke rechter is bevoegd om kennis te nemen van de vordering tot vergoeding van de dwangsommen, omdat het gaat over een niet voor bezwaar vatbare beschikking en de bestuursrechter daar dus geen oordeel over mag geven.

X dient in oktober 2019 een verzoek in om haar aanslag gemeentelijke heffingen van 2019 alsnog ambtshalve te verminderen. In december 2019 stelt X de desbetreffende instantie (BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg) in gebreke wegens het niet-nemen van een beslissing. Later wordt de aanslag alsnog ambtshalve verminderd. In geschil is of de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen van toepassing is. X start een civiele procedure om de dwangsommen (€ 1442) alsnog te innen. De kantonrechter van Rechtbank Limburg stelt X in het ongelijk, omdat het om een ambtshalve vermindering gaat. X kan niet in hoger beroep, omdat haar vordering niet hoger is dan € 1750 en zij gaat niet in cassatie. A-G IJzerman stelt een vordering tot cassatie in het belang der wet in.

De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat geen betekenis toekomt aan de circulaire (7 januari 2019, 2018-0000972168, Stcrt. 2019, 13178), waarin staat dat de dwangsomregeling niet van toepassing is op ambtshalve of van rechtswege verleende beschikkingen. Dit document is namelijk tot stand gekomen na inwerkingtreding van de regeling van art. 4:17 e.v. Awb en kan dus niet kan worden geacht uitdrukking te geven aan hetgeen de wetgever bij de totstandkoming daarvan voor ogen heeft gestaan. De dwangsomregeling (art. 4:17-4:20 Awb) is ook van toepassing op het op de onderhavige aanvraag genomen besluit tot ambtshalve vermindering van de aanslag gemeentelijke heffingen. De burgerlijke rechter is bevoegd om kennis te nemen van de onderhavige dwangsomvordering, omdat het gaat over een niet voor bezwaar vatbare beschikking en de bestuursrechter daar dus geen oordeel over mag geven. X had de BsGW in gebreke gesteld, zodat de kantonrechter had moeten vaststellen dat BsGW nalatig is gebleven, aldus onrechtmatig jegens X heeft gehandeld en de dwangsommen had moeten toekennen. De vernietiging van het vonnis brengt echter geen nadeel toe aan de door partijen verkregen rechten.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 6 162

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 6 februari

Carrousel: Carrousel

221

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen