Een effectenmakelaar verklaart in 2002 aan de FIOD dat oude klanten hun effectenportefeuilles vermoedelijk naar het buitenland hebben verplaatst. Medio 2007 wordt daarom bij een tripartiete overleg besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen belanghebbende, de heer X, en zijn echtgenote. Begin 2009 geeft X aan de FIOD openheid van zaken. Hieruit blijkt dat X bankrekeningen heeft in Luxemburg en Zwitserland. In geschil zijn diverse – merendeels met behulp van de verlengde navorderingstermijn – opgelegde aanslagen. Rechtbank Breda oordeelt dat de inspecteur na het tripartiete overleg zelf actie had moeten ondernemen om inlichtingen van X te krijgen. Het evenredigheidsbeginsel is dus geschonden. De aanslagen kunnen slechts in stand blijven voor zover deze betrekking hebben op Zwitserland als derde land. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat het evenredigheidsbeginsel ook geldt in relatie tot Zwitserland. Art. 64 lid 1 VWEU is niet van toepassing omdat de verlengde navorderingstermijn een generieke regeling is die kan worden toegepast op situaties die niets van doen hebben met directe investeringen, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. De Hoge Raad (10 april 2015, nr. 14/00528, V-N 2015/19.5) stelt hierover vervolgens drie prejudiciële vragen:
1. Maakt het uit dat de verlengde navorderingstermijn ook kan worden toegepast in situaties die niets van doen hebben met directe investeringen, zoals het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten?
2. Ziet art. 64 lid 1 VWEU ook op beperkingen die zich niet richten tot de verlener van de diensten en die evenmin de voorwaarden of de wijze van de dienstverlening regelen?
3. Moet tot 'het kapitaalverkeer in verband met het verrichten van financiële diensten' ook worden gerekend een geval als het onderhavige waarin een (effecten)rekening is geopend bij een bank buiten de EU, en maakt het daarbij uit of, en zo ja in hoeverre deze bank in dit kader werkzaamheden verricht ten behoeve van de rekeninghouder?
Het Hof van Justitie EU oordeelt (Ad 1) dat art. 64 lid 1 VWEU van toepassing is op een nationale regeling die een beperking stelt aan het vrije kapitaalverkeer, zoals de verlengde navorderingstermijn. Het maakt niet uit dat deze beperking ook van toepassing is in situaties die niets van doen hebben met directe investeringen, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten. (Ad 3) Het openen van een effectenrekening valt onder het begrip 'kapitaalverkeer in verband met het verrichten van financiële diensten' in de zin van art. 64 lid 1 VWEU. (Ad 2) De mogelijkheid die art. 64 lid 1 VWEU biedt om beperkingen toe te passen op het kapitaalverkeer in verband met het verrichten van financiële diensten geldt ook voor de verlengde navorderingstermijn die zich niet richt tot de dienstverrichter en evenmin de voorwaarden of de wijze van dienstverlening regelt. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de verlengde navorderingstermijn in de opvatting van de Hoge Raad kennelijk een beperking is van het vrije kapitaalverkeer (art. 63 VWEU) en dat de verlengde navorderingstermijn op 8 juni 1991 in werking is getreden. Zij was dus van toepassing vóór 31 december 1993 als bepaald in art. 64 lid 1 VWEU en voldoet dus aan het tijdscriterium in deze bepaling.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 64
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 16 februari