Hof Amsterdam oordeelt dat geen sprake is van organisatorische verwevenheid, zodat geen sprake is van een fiscale eenheid BTW. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat X de inspecteur niet tijdig op de hoogte brengt van alle belangrijke inlichtingen voor de aanvraag van de fiscale eenheid BTW.
Op 19 november 2007 richten Stichting A (zorginstelling) en schoonmaakbedrijf Y de zogenoemde joint-venture X op. Stichting A bezit 50,6% van de aandelen in X, terwijl Y 49,4% van de aandelen bezit. In eerste instantie bestaat het bestuur van X uit een werknemer van Stichting A. Op 28 februari 2008 geeft de inspecteur de beschikking fiscale eenheid BTW tussen A en X af en keurt hij goed dat vanaf 1 januari 2008 gehandeld mag worden als fiscale eenheid BTW. Op 15 april 2008 sluiten Y en A een managementovereenkomst, op grond waarvan Y per 21 april 2008 voor onbepaalde tijd wordt belast met het bestuur van X. Daarnaast stelt Y diverse managers ter beschikking aan X voor de uitvoering van onder meer bestuurstaken. X betaalt de overeengekomen managementfees aan Y. Niet in geschil is dat A en X economisch verweven zijn.
Hof Amsterdam oordeelt dat Stichting A en X wel financieel verweven zijn, maar niet voldoen aan de eis van organisatorische verwevenheid. Daarom is geen sprake van een fiscale eenheid BTW tussen A en X. Na het sluiten van de managementovereenkomst tussen A en Y, is niet langer sprake van een situatie waarin het bestuur van X in een positie van feitelijke ondergeschiktheid verkeert ten opzichte van A. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2022, 19/03185, V-N 2022/10.11 ziet het gerechtshof ruimte voor een beschouwing van de drie verwevenheden ‘in onderlinge samenhang bezien’. Omdat A de enig opdrachtgever is van X ontstaat voor X een machtspositie die kan doorwerken in de bestuurlijke verhoudingen. Vanwege de ongeclausuleerde managementovereenkomst is die doorwerking van onvoldoende gewicht om het tekort aan bestuurlijk overwicht of samenwerking te compenseren.
Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, omdat X de inspecteur niet volledig informeert over alle belangrijke inlichtingen die voor de aanvraag van de fiscale eenheid BTW belangrijk zijn. X brengt de inspecteur niet op de hoogte van de later opgestelde managementovereenkomst tussen A en Y.
Lees ook het thema De holding in de btw.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 25 april