Erflater drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming wordt gestaakt in 2007, maar het bedrijfsgedeelte van het woonwinkelpand van erflater blijft in het kader van een langlopende liquidatie tot het ondernemingsvermogen van erflater behoren. Het pand is in 2010, als erflater komt te overlijden, nog niet verkocht. In geschil is de aanslag IB/PVV 2010.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Den Haag ten onrechte heeft geconcludeerd dat belanghebbenden, de erven van erflater, hun grief dat rekening moet worden gehouden met waardedruk in verband met zelfbewoning, hebben ingetrokken. Een grief kan alleen als ingetrokken worden aangemerkt, indien de belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaart die grief in te trekken (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 40770, V-N 2006/16.9). Als zo'n verklaring kan niet worden aangemerkt de in de pleitnota opgenomen berekening van het in aanmerking te nemen belastbare inkomen uit werk en woning van erflater waarin, kennelijk abusievelijk, geen rekening is gehouden met waardedruk in verband met zelfbewoning van het pand. Verder heeft het hof ten onrechte niet beslist op de grieven van belanghebbenden betreffende toepassing van de stakingsaftrek en MKB-winstvrijstelling. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van belanghebbenden gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam voor een verdere behandeling en beslissing van de zaak, met inachtneming van dit arrest.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.79a
Wet inkomstenbelasting 2001 3.79