Hof ’s-Hertogenbosch wijst de grieven van X tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting af. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

Belanghebbende, X, is het niet eens met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Rechtbank Limburg verklaart zijn beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.

Hof ’s-Hertogenbosch (V-N Vandaag 2019/673) wijst de grieven van X tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting af. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat de naheffingsaanslag op 9 juni 2016 is opgelegd. Het hof oordeelt dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bedrag van de naheffingsaanslag op de juiste wijze gespecificeerd. X stelt dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de correspondentie heeft beëindigd waardoor hij genoodzaakt was in beroep te gaan. Het hof verwerpt deze stellingname. X is gehoord voordat uitspraak op bezwaar is gedaan en de heffingsambtenaar hoefde X na de uitspraak niet opnieuw te horen. Het hoger beroep van X is ongegrond.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 225

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

Editie: 30 oktober

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen