Op 31 mei 2011 wordt een onroerende zaak aan X geleverd. Ter zake van deze verkrijging wordt 6% overdrachtsbelasting voldaan. X stelt dat de heffing van overdrachtsbelasting een verboden inbreuk vormt op het recht van eigendom ex art. 17 Handvest EU en art. 1 EP EVRM.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het Handvest niet van toepassing is. Het hof overweegt hierbij dat de nationale heffing van overdrachtsbelasting niet binnen het toepassingsgebied van het EU-recht valt. Er is volgens het hof dan ook geen reden om prejudiciële vragen te stellen. Ook tast art. 1 EP EVRM volgens het hof niet het recht van Nederland aan om overdrachtsbelasting te heffen. Het hof merkt daarbij op dat de wetgever de hem in dit verband toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden. Van een schending van het eigendomsrecht is volgens het hof dan ook geen sprake. Ten aanzien van de terugwerkende kracht tot 15 juni 2011 van de tariefsverlaging, wijst het hof op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2013, nr. 12/03630 (BNB 2013/216). Het hof verwerpt tenslotte ook de stelling van X dat art. 120 GW inbreuk maakt op het recht op een effectieve rechtsbescherming. Het hof overweegt daarbij dat een Nederlandse rechter op grond van art. 94 GW wetgeving in formele zin moet toetsen aan een ieder verbindende bepalingen neergelegd in verdragen. Het hof handhaaft de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 15 april