Belanghebbende, X, woont in Nederland en werkt als Rijnvarende op een binnenschip voor het op Cyprus gevestigde K Ltd. De bevoegde Cypriotische autoriteit heeft een E101-verklaring afgegeven. Hierin is verklaard dat gedurende de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 de Cypriotische sociale zekerheidswetgeving wordt aangewezen. In zijn IB-aangifte 2010 verzoekt X om vrijstelling van de premie volksverzekeringen. Hij stelt dat hij niet in Nederland maar in Luxemburg of op Cyprus verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen. De inspecteur verleent de vrijstelling niet. In hoger beroep wijst X op een uitspraak van de Raad van State waarin de Svb in procedures van andere werknemers van K Ltd. opmerkt dat de E101-verklaringen alsnog gerespecteerd zullen worden. X en de inspecteur gaan in hoger beroep. De inspecteur is het niet eens met het toekennen van een immateriële schadevergoeding aan X wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X recht heeft op een PVV-vrijstelling over 2010 en verklaart diens hoger beroep gegrond. Ook het hoger beroep van de inspecteur wordt gegrond verklaard.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof het hoger beroep van de inspecteur, tegen de toekenning van een immateriële schadevergoeding aan X wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank, niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank heeft namelijk helemaal geen immateriële schadevergoeding aan X toegekend.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hoge Raad
Editie: 22 maart