De Hoge Raad herstelt zijn oordeel over het ten onrechte passeren van getuigenbewijs door Hof Amsterdam.
X is een deel van het jaar grootaandeelhouder van drie bv’s. Van twee bv’s is hij ook bestuurder. X doet aangifte IB 2015 van een negatief belastbaar loon en een negatief inkomen uit eigen woning. In geschil is of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag terecht een gebruikelijk loon in aanmerking heeft genomen. X heeft in bezwaar en beroep verklaard geen werkzaamheden voor die vennootschappen te hebben verricht en in dat verband heeft hij in hoger beroep getuigenbewijs aangeboden.
De Hoge Raad herstelt zijn oordeel over het ten onrechte passeren van getuigenbewijs door Hof Amsterdam. In HR 14 oktober 2022, V-N 2022/45.21 stelde de Hoge Raad vast dat X een uitnodigingsbrief voor de zitting had ontvangen die was aangepast aan de coronamaatregelen en waarop de mededeling dat partijen getuigen mogen meebrengen of oproepen, ontbrak. Uit de gedingstukken blijkt echter dat de uitnodiging die X heeft ontvangen wel een dergelijke mededeling over getuigenbewijs bevat. Die mededeling volstaat als reactie op het bewijsaanbod van X (vgl. HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1194, V-N 2014/27.11). In het onderhavige geval blijkt uit de stukken van het geding niet van omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat aan X in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat hij heeft nagelaten getuigen mee te nemen of op te roepen. Het middel van X faalt dus en daarmee komt het eerdere arrest van 14 oktober 2022 te vervallen. De overige klachten van X kunnen evenmin tot cassatie leiden (art. 81 RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 6 februari