X maakt per brief van 4 december 2018 bezwaar tegen een op 8 oktober 2018 gedagtekende naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk maar besluit ambtshalve de aanslag te vernietigen. In beroep stelt X dat hij pas met de ontvangst van het duplicaat van de aanslag op 27 oktober 2018 op de hoogte is geraakt van de naheffingsaanslag. X verzoekt de rechtbank om alsnog de gevraagde kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De heffingsambtenaar heeft niet aangetoond dat de naheffingsaanslag onder de ruitenwisser van de auto is aangebracht en heeft in de bezwaarfase geen navraag gedaan bij X over de ontvangst van de naheffingsaanslag. Met het duplicaat heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag alsnog op de juiste wijze bekend gemaakt, zodat het bezwaar tijdig is ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en acht een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase (van € 508) op zijn plaats. Voor de beroepsfase krijgt X een proceskostenvergoeding van € 501.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 2 december