Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt opnieuw prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de uitleg van het pensioenartikel in het Belastingverdrag met Portugal, nu bij een AOW-uitkering. De rechtbank wijst daarbij op haar uitspraak van 15 april 2020, nr. 18/4665 over de heffingsbevoegdheid van Nederland bij een WAO-uitkering.
X ontvangt een AOW-uitkering en emigreert in 2016 naar Portugal. In verband met een wetswijziging ten aanzien van de loonheffingskorting, ontvangt X bericht van de SVB dat vanaf 1 januari 2019 LB op de AOW-uitkering zal worden ingehouden. X maakt bezwaar tegen de LB-inhouding. Volgens X staat het eerste lid van art. 18 Belastingverdrag NL - Portugal eraan in de weg dat Nederland de AOW-uitkering belast. Volgens de inspecteur is Nederland echter heffingsbevoegd op grond van het tweede lid van art. 18 Belastingverdrag NL - Portugal. In geschil is de interpretatie van art. 18 lid 2 Belastingverdrag NL - Portugal. De inspecteur stelt dat voor sociale zekerheidsuitkeringen alleen onderdeel c van toepassing is. X stelt dat sprake is van cumulatieve voorwaarden en dat naast onderdeel c ook de onderdelen a en b getoetst moeten worden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt ook in deze zaak prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de uitleg van het pensioenartikel in hetBelastingverdrag met Portugal. De rechtbank wijst daarbij op haar uitspraak van 15 april 2020, nr. 18/4665 (V-N Vandaag 2020/989) over de heffingsbevoegdheid van Nederland bij een WAO-uitkering. De rechtbank stelt de volgende drie prejudiciële vragen:
1) Onder welke voorwaarden mag op grond van artikel 18, tweede lid, van het Verdrag een uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van Nederland aan een inwoner van Portugal worden belast in Nederland?
Indien uit het antwoord op vraag 1 volgt dat ook relevant is op welke wijze de uitkering in Portugal ‘in de belastingheffing wordt betrokken’:
2) Is daarvoor maatgevend de feitelijke belastingheffing in Portugal of is maatgevend hoe de uitkering volgens de Portugese belastingwetgeving in de belastingheffing wordt betrokken? Indien dat laatste het geval is, moet daarbij rekening worden gehouden met een eventuele maatregel ter voorkoming van dubbele belasting?
Indien uit het antwoord op vraag 1 volgt dat ook een voorwaarde geldt overeenkomstig wat is vermeld bij onderdeel a van het tweede lid:
3) Kan in een geval van een AOW-uitkering worden voldaan aan die voorwaarde en zo ja, wat zijn daarbij de toetsingscriteria?
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Internationaal belastingrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 21 april