De zoon van X houdt alle aandelen in X bv, welke op haar beurt vanaf 2006 vennoot is van belanghebbende, vof X. Deze firma exploiteert een klussenbedrijf. De firma heeft 16 firmanten, allen Polen. Naar aanleiding van een bedrijfsbezoek, een aantal derdenonderzoeken en een boekenonderzoek in het jaar 2009 heeft de inspecteur geconstateerd dat vof X geen realiteitsgehalte heeft, dat de Poolse "vennoten" geen zelfstandige ondernemers zijn, maar in loondienst zijn bij X, bij vof X of bij X bv. Vervolgens zijn aan vof X de in geschil zijnde naheffingsaanslagen over de jaren 2005 tot en met 2008 opgelegd met boeten. Ook ten name van X en X bv zijn naheffingsaanslagen lb/pvv opgelegd. Vof X komt in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat de rechtbank in de procedurenummers AWB 12/00686 tot en met 12/00689 ten name van X heeft beslist dat de inhoudingsplicht met betrekking tot de betreffende loonheffingen bij X (de vader van de dga van X bv) ligt. Gevolg is dat de naheffingsaanslagen ten onrechte aan vof X zijn opgelegd. De navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen worden vernietigd. Het verzoek van vof X om een immateriële schadevergoeding vanwege de lengte van de duur van de procedure wordt afgewezen. Vof X heeft geen bestaansrecht en bovendien heeft X reeds van de rechtbank een immateriële schadevergoeding toegekend gekregen. De inspecteur wordt wel tot een proceskostenvergoeding (samenhangende zaken) veroordeeld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor een integrale proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Besluit proceskosten bestuursrecht 3
Wet op de loonbelasting 1964 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 13 september