Hof Amsterdam hecht geen geloof aan de stukken waaruit zou blijken dat al in december 2015 (IB-aanslag 2014) en december 2016 (IB-aanslag 2015) beroep bij de rechtbank is ingesteld.

Aan X zijn IB-aanslagen over 2014 en 2015 opgelegd. Volgens X is door hem bezwaar gemaakt en is nimmer uitspraak op bezwaar gedaan. X wordt in mei 2018 onder bewind gesteld. In geschil is primair of X recht heeft op dwangsommen. Volgens Rechtbank Noord-Holland is sprake van een vast patroon: X stelt stukken te hebben verzonden en/of afgegeven – vaak bij het verkeerde bestuursorgaan – maar deze zijn nergens terug te vinden. X heeft bijna drie jaar (IB 2014) c.q. bijna twee jaar (IB 2015) gewacht, voordat daadwerkelijk (juli 2018) beroep is ingesteld. Door zo lang en zonder afdoende verklaring te wachten, zijn de beroepen onredelijk laat ingesteld (zie HR 29 november 2013, 13/00281, V-N 2013/60.6). In hoger beroep stelt X dat de beroepschriften veel eerder bij de rechtbank zijn ingediend.

Hof Amsterdam hecht geen geloof aan de stukken waaruit zou blijken dat al in december 2015 (IB 2014) en december 2016 (IB 2015) beroep is ingesteld. De daadwerkelijk door X ingediende beroepen zijn pas ingesteld nadat hij onder bewind was gesteld. X kon toen zelf geen beroep meer instellen, zodat de beroepen reeds hierom niet-ontvankelijk waren. De beroepen van X zijn ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 1 441

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Algemene wet bestuursrecht 6:7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Huwelijksvermogensrecht

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 30 december

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen