Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de forfaitaire rendementsheffing ook voor het jaar 2014 niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. Voor het jaar 2014 is namelijk niet komen vast te staan dat het door de wetgever veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is.

X geeft in haar IB-aangifte 2014 een inkomen uit sparen en beleggen van € 4272 (4% van € 106.815) aan. X is echter van mening dat de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi naar haar aard in strijd is met art. 1 EP EVRM.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt, in navolging van Rechtbank Den Haag 24 november 2016, nrs. 16/2113 en 16/2141, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11 januari 2017, nrs. 16/636 en 16/637 en Rechtbank Noord-Nederland, 19 januari 2017, nr. 16/783, dat niet aannemelijk wordt gemaakt dat het door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% in 2014 niet meer haalbaar is. De rechtbank overweegt daarbij dat het forfaitaire rendement van 4% op het totale door box-3 bestreken vermogen bezien over de lange termijn in 2014 nog werd benaderd. De rechtbank wijst er vervolgens nog op dat de wetgever zich de maatschappelijke discussie over het rendement op spaarsaldi heeft aangetrokken, en het systeem van de vermogensrendementsheffing in verband daarmee per 1 januari 2017 heeft gewijzigd. Volgens de rechtbank leidt de vermogensrendementsheffing in 2014 niet tot schending van artikel 1 EP EVRM.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 31 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen