Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de forfaitaire rendementsheffing ook voor het jaar 2014 niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. Voor het jaar 2014 is namelijk niet komen vast te staan dat het door de wetgever veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is.

X geeft in zijn IB-aangifte een inkomen uit sparen en beleggen van € 2987 (4% van € 74.675) aan. X is echter van mening dat de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi, op het niveau van de regelgeving, naar haar aard in strijd is met art. 1 EP EVRM.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat over de gehele breedte van het palet aan risico-arme beleggingen ultimo 2013 een langjarig rendement van 4% per jaar onhaalbaar is geworden. De vermogensrendementsheffing voor het belastingjaar 2014 is op het niveau van de regelgeving dan ook niet strijdig met art. 1 EP EVRM. De rechtbank overweegt daarbij dat uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2016, nr. 14/05020 (V-N 2016/31.12) blijkt dat van belang is of het door de wetgever veronderstelde rendement van 4% voor een lange reeks van jaren voor particulieren inmiddels 'niet meer haalbaar is'. Volgens de rechtbank kan die vraag pas worden beantwoord nadat een periode van ten minste tien aaneengesloten jaren is verstreken, waarin het rendement op risico-arme beleggingen (zoals staatsobligaties van landen met een hoge kredietwaardigheid) telkens lager is geweest dan 4%. Daarvan is geen sprake. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 25 januari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen