De Hoge Raad oordeelt dat de door X aangevoerde omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat de betrokken raadsheren van de wrakingskamer ten aanzien van X vooringenomen zijn en evenmin dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

X heeft een cassatieberoep lopen bij de Hoge Raad. Op 9 februari 2023 wordt aan X meegedeeld dat op 17 februari 2023 in die zaak uitspraak zal worden gedaan en welke leden van de Hoge Raad dit gaan doen. X wraakt deze leden en wraakt vervolgens ook de leden van de wrakingskamer. In geschil is dit laatste verzoek, waarvan uiteindelijk op 24 april 2023 de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling is X, bijgestaan door haar adviseur, gehoord en heeft zij haar verzoek toegelicht aan de hand van een pleitnota. Volgens X is de oproep voor een eerder geplande zitting van de wrakingskamer (27 maart 2023) niet aangetekend verzonden en had deze oproep haar niet tijdig bereikt en was de zittingsdatum zonder overleg met haar vastgesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat de door X aangevoerde omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat de betrokken raadsheren ten aanzien van X vooringenomen zijn en evenmin dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Op de zitting stelt X ook vergeefs dat uit de oproepingsbrief volgt dat zij niet het woord mag voeren. Deze grond is te laat aangevoerd, omdat alle feiten en omstandigheden tegelijk met het wrakingsverzoek moeten worden voorgedragen. Deze grond is bovendien onjuist, omdat uit de oproepingsbrief niet volgt dat X niet het woord mag voeren. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:16

Algemene wet bestuursrecht 8:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 22 mei

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen