X verwerft in 2016 een kavel en laat daarop een woning bouwen. De woning is in de loop van 2018 opgeleverd. De WOZ-waarde van de vrijstaande woning van X wordt voor het belastingjaar 2019 door de heffingsambtenaar vastgesteld op € 683.000. X bepleit een waarde van € 570.000 en wijst onder andere op de door hem betaalde koop/aanneemsom van afgerond € 420.000.
Volgens Rechtbank Noord-Holland kan voor de WOZ-waarde niet worden uitgegaan van de door X betaalde koop/aanneemsom. Deze koop/aanneemsom is niet gelijk aan ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’. X maakt evenmin aannemelijk dat de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum € 570.000 bedraagt. De enkele verwijzing naar een indicatieve waardebepaling door een taxateur is hiertoe onvoldoende. Ook de heffingsambtenaar slaagt er niet in de door hem vastgestelde waarde van de woning te onderbouwen. Er is onder andere onvoldoende inzicht verschaft op welke wijze er met de eenvoudige afwerking van de woning rekening is gehouden. De rechtbank stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 630.000. Het beroep van X is gegrond. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van X.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 1
Wet waardering onroerende zaken 18
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 3 augustus