Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing dat de inspecteur de ANBI-status van X terecht heeft ingetrokken. X voldoet namelijk niet aan de anti-oppoteis. Het hof wijst er daarbij op dat de overige reserves in de loop van de jaren zijn toegenomen en dat X onvoldoende concreet activiteiten heeft benoemd waarvoor het vermogen wordt aangehouden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Stichting X is opgericht in 2008 en stelt zich ten doel het verschaffen van medische hulp, de zorg voor gehandicapten, weeskinderen en weduwen in derdewereldlanden. Vanaf 2011 heeft X de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI). X raakt later in opspraak door bepaalde imams als gastspreker uit te nodigen. Naar aanleiding van een boekenonderzoek trekt de inspecteur de ANBI-status in 2015 in, omdat de administratie niet voldoet aan de eisen van art. 52 AWR.
Hof Amsterdam (V-N 2020/8.1.6) oordeelt na verwijzing dat de inspecteur de ANBI-status van X terecht heeft ingetrokken. X voldoet namelijk niet aan de anti-oppoteis. Het hof wijst er daarbij op dat de overige reserves in de loop van de jaren zijn toegenomen en dat X onvoldoende concreet activiteiten heeft benoemd waarvoor het vermogen wordt aangehouden. Van belang daarbij is dat in de toelichting op de jaarrekeningen ondubbelzinnig is opgenomen dat het een reserveren zónder enig geoormerkt doeleinde betreft. Ook ontbreekt een financiële onderbouwing. Het hof stelt verder nog vast dat een relatief groot deel van het resultaat is bestemd voor de overige reserve en dat gelden worden verschoven tussen de reserves.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 1 juli