De Hoge Raad oordeelt dat de beperking van de WOZ-vrijstelling voor natuurterreinen tot natuurterreinen die worden beheerd door bepaalde rechtspersonen, niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.  

X, een natuurlijk persoon, is eigenaar van een natuurterrein gelegen in de gemeente Heerenveen. X doet een beroep op de WOZ-vrijstelling voor natuurterreinen van art. 2 lid 1 letter c Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ. De beperking van deze vrijstelling tot rechtspersonen acht X in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

De Hoge Raad oordeelt dat de beperking van de WOZ-vrijstelling voor natuurterreinen tot natuurterreinen die worden beheerd door bepaalde rechtspersonen, niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De vrijstelling geldt alleen voor rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen. Deze beperking vormt, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, een waarborg dat de vrijstelling beperkt blijft tot echte natuurterreinen. De besluitgever heeft de hem toekomende beoordelingsmarge niet overschreden, van discriminatie is geen sprake. Aldus de Hoge Raad, die het cassatieberoep van X ongegrond verklaart.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken 2-1-c

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

Editie: 13 september

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen