Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de giften van de heer X aan de drie moskeeën niet aftrekbaar zijn. Eén gift is namelijk gedaan op het moment dat die moskee nog geen ANBI was. Van de andere contante gift is te weinig steunbewijs en de donateurs-overeenkomst met betrekking tot de periodieke gift lijkt te zijn vervalst. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Belanghebbende, de heer X, claimt in zijn IB-aangifte over 2015 aftrekbare giften te hebben gedaan aan een drietal moskeeën (A, B en C). Volgens Rechtbank Den Haag maakt X de contante giften aan A en B niet aannemelijk. De achteraf opgestelde kwitantie en ontvangstbewijzen zijn zonder enig steunbewijs, zoals bankafschriften waaruit contante opnamen blijken, onvoldoende. De periodieke gift aan C, zijnde tien termijnen van € 30, is wel aannemelijk gemaakt. Hiertoe is acht geslagen op de donateurs-overeenkomst van 2008, de donateurskaarten en het bankafschrift waaruit blijkt dat op 23 maart 2016 € 30 naar C is overgemaakt. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 30 mei 2018, BK-17/00921, V-N 2018/40.1.1) oordeelt dat de giften aan de moskeeën niet aftrekbaar zijn. De gift aan A is namelijk gedaan op het moment dat zij nog geen ANBI was. De achteraf opgestelde kwitantie en het ontvangstbewijs van B hebben verschillende registratienummers en laten in het midden in hoeveel termijnen de gift van in totaal € 2.500 zou zijn gedaan. Het vanwege de privacy niet willen overleggen van zijn bankafschriften moet voor rekening en risico van X blijven. De giften aan B zijn dus ook niet aannemelijk gemaakt. Het incidentele beroep van de inspecteur met betrekking tot de gift aan C is gegrond. De donateurs-overeenkomst zou uit 2008 dateren, terwijl deze is ondertekend door de directeur van C die volgens de Kamer van Koophandel pas in 2011 in functie is getreden. De zinsnede in de overeenkomst 'Periodieke giften die zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting' strookt voorts niet met de in 2008 geldende wettelijke regeling. Voorts is wel een donateurskaart zonder vermelding van een bepaald jaar en een donateurskaart van 2016 overgelegd, maar geen donateurskaart van 2015. X beroept zich ook vergeefs op het vertrouwensbeginsel. Het feit dat de aftrek in vorige jaren wel is toegestaan, is niet voldoende.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.34
Wet inkomstenbelasting 2001 6.33
Wet inkomstenbelasting 2001 6.32
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 26 oktober